Léonce Reypens - De Pelgrimbeweging

Stond je reeds aan de Kapellelei 32, bij villa De Witte Vaas van Flor Van Reeth? Liefst op een wolkeloze zomernacht, in het zachte grijswitte licht van de maan en met fonkelende sterren? Dan kwam je misschien in dezelfde romantische sfeer als Felix Timmermans, die op een zomeravond van 1912 het hoofdstuk Maneschijn van Pallieter uit zijn pen liet vloeien. 

In dit begin van die 20e eeuw, nog voor de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog, voelden Vlaamse kunstenaars zich gedesoriënteerd in een wereld die zij ‘onttoverd’ noemden. Industrie verdrong het ambacht, secularisatie ondergroef hun burgerlijk katholicisme, het democratische stemrecht polariseerde de samenleving in links/rechts.  

Enkele jaren later, in 1925, richtten Van Reeth en Timmermans samen met anderen een kunstbeweging op tegen die ontbindende krachten: De Pelgrim. 

Niet toevallig vanuit het Lierse begijnhof, grepen ze terug naar het middeleeuwse verleden voor een volksverbonden gemeenschapskunst. Tegelijk kozen de beeldende kunstenaars van deze zelfverklaarde broederschap voor een hedendaagse vormgeving, die afstand nam van de ingenieuze neogotiek én zich verzette tegen de zeemzoetige religieuze illustratie. Ze worden vaak omschreven als anti-moderne modernen. 

Van Reeth was ook de bouwmeester geweest van de zogenaamde 40, in realiteit 42, huizekens aan de (latere) Mayerlei; deze tuinwijk naar Engels model uit 1911, met 42 arbeiderswoningen, was de eerste sociale woningbouw in Mortsel. Met een beetje verbeelding lijkt het programma van individuele huisjes met een straatverbreding als ‘pleintje’ van ver op een stadsbegijnhof. Het was een manier om zowel logisch als functioneel vorm te geven aan een traditie. 

De geestelijke leidsman van de Pelgrimbeweging was Léonce Reypens (Mortsel 1884-1972). Vanuit een Franstalige familie werd hij flamingant! 

Léonce was een neef van burgemeester Pieter Reypens (1840-1899), wiens straat hier uitgeeft op de Statielei. Het informatiebord leert je dat Pieter Reypens de uitbater was van brouwerij De Nieuwe Stad; het is op die gronden dat het eerste echte gemeentehuis stond, aan het huidige Gemeenteplein.  

Léonce had van 1890 tot 1896 school gelopen in de voormalige jongensschool Guido Gezelle, het gebouw dat nog bestaat in de Eggestraat 13. Volgens één bron stapte hij als jonge twintiger met dandylaarzen door Mortsel.  

Daarna wordt de band met Mortsel dunnetjes; jezuïet Reypens werd lesgever aan het Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwcollege en telde daar ooit Paul van Ostaijen onder zijn leerlingen. 

Gefascineerd door de geschriften van de middeleeuwse mysticus Jan van Ruusbroec (De gheestelike brulocht, 1335), richtte hij samen met pater A. Stracke het Ruusbroecgenootschap op, dat nu, 100 jaar later, nog altijd een onderzoekscentrum van de Universiteit Antwerpen over de spiritualiteit in de Lage landen is. Huize Stracke/Capenberg/OXACO ligt net over de gemeentegrens met Boechout. 

Terug naar het jaar 1925, waarin Léonce het manifest van De Pelgrim (Averbode’s Weekblad, 20.12.1925) schreef. De naam vertolkte het onderweg-zijn en de stapsgewijze innerlijke verrijking. Als kunstbeweging wilde zij het vormelijk schone uitdrukken als benadering van de eeuwige, maar onvatbare schoonheid van God. Na enkele jaren verbrokkelde de beweging, omdat ze meer een groep was van individuen die niet echt verbonden waren door een gemeenschappelijk programma; ze liet wel enkele treffende architecturale realisaties na in onze directe omgeving. 

Hier bijvoorbeeld, met De Lijnbus 90 richting Lier, rijd je die stad binnen langs de Heilig Hartkerk, aan de Antwerpsesteenweg 78. Het is een gebouw van Flor Van Reeth, een laat voorbeeld uit 1938-1939 van de Pelgrimkunst, met zijn strakke rechthoekige architectuur.  

Richting stad Antwerpen kan je een ander, vroeger voorbeeld zien uit 1936: de Sint-Walburgis-kerk aan de Volkstraat 41, op het Antwerpse Zuid; hier zijn de glasramen gedeeltelijk van Pelgrimlid Eugeen Yoors. 

Léonce schreef onder pseudoniem Theophilus in de Bode van het Heilig Hart prozagedichten van twintig regels, gebundeld als Christusuren.  

Tijdgenoot Oskar van der Hallen, oom van de Mortselse dichteres Katelijne van der Hallen, omschreef deze beschouwingen als ‘kunst die stijgt tot de hoogte van een gebed’ – maar of die vandaag nog leesbaar zou zijn? Dezelfde criticus waardeerde ook de gedichten van Reypens, elegieën ter nagedachtenis van zijn overleden moeder; die vonden we terug in een bloemlezing Vlaamse moederlyriek uit 1942, maar niet meer in recentere edities. 

BORSTBEELD 

Gelijk ’n beeld, gelijk ’n bust, 
’n teederheid van marmer,
zoo laagt gij, Moeder, in uw rust,
maar milder o! en warmer.

Gij laagt gelijk u ’t leven liet,
gelijk het u boetseerde,
gelijk uw liefde u verried,
gelijk ik Moeder eerde.

En ‘k weet niet wat voor wasem was
gekomen op uw wezen,
alsof uw beste ziel nu pas
naar buiten zich liet lezen.

Daar kwam iets uit een anderen dag
het aanzicht u verklaren:
ik heb met eerbied en ontzag
naar Moeder moeten staren.

“Wees heilig, kind, zo sprak het mij,
wees heilig in uw dagen,
maak Moeder in den hemel blij:
mijn kind, wil God behagen.” 

Bronnen 

  • AMPE, Alb. Dr. L. Reypens-Album 1884-1964. Opstellen aangeboden aan prof. Dr. L. Reypens s.j., ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag. Reeks Ons Geestelijk Erf, deel 16. Antwerpen: Ruusbroec-genootschap, 420 p.,1964. 
  • De CEULAER, José. Kroniek van Felix Timmermans 1886-1947. Brugge: Orion – Desclée De Brouwer, 207 p., 1972.  
  • FLORQUIN, Joos. Ten huize van… veertiende reeks. Keurreeks nr. 141, 1978-4. Leuven: Davidsfonds, 336 p. + ill., 1978. Artikel Flor van Reeth, p. 317-328. 
  • GASTMANS, B. Mortsels Stratenboek. Mortsel: Mortselse Heemkundige Kring, 540 p., 2000. 
  • HAEST, Juliaan. Vlaamse moederlyriek. 2e vermeerderde druk. Brussel: Die Skald, 219 p., 1942. 
  • HEYNICKX, R., Meetzucht en mateloosheid. Kunst, religie en identiteit in Vlaanderen tijdens het interbellum. Nijmegen: Vantilt, 2008, p. 33 en volgende. 
  • HAEVERANS, J. (eindred.), De Pelgrim. Kunst en zingeving in een onttoverde wereld. Antwerpen: Hannibal, 2023, 168 p., boek bij de tentoonstelling KMSKA 27 mei-3 sep ’23. 
  • PIRON, P. De Belgische beeldende kunstenaars, 2 dln., Eke: Ludion, 2841 p., 2016. Artikels: Van Reeth, Flor (p. 2578); Daems, Edward (p. 464); De Cuyper, Floris (p. 565). 
  • TIMMERMANS, Felix. Pallieter. 22e druk. Amsterdam: P.N. van Kampen & Zoon, 201 p. (s.d.). Zie vanaf pagina 83. 
  • van der HALLEN, Oskar. Vijftig jaar katholieke letterkunde in Vlaanderen (1885-1937). Reeks Volksboek, nr. 278. Leuven: Davidsfonds, 128 p., 1938 
  • VERCAMMEN, Louis. Vijftig jaar Pallieter. Een historische terugblik. Hasselt: Heideland, 157 p. + ill., 1966. 

Inventaris Onroerend Erfgoed