Dichteres Alice Nahon woonde als kind in de Statielei 31 en later zelfs in kasteel Cantecroy. Nahon was tijdens haar rusteloze leven een popster avant la lettre. Hoewel ze een woelig (liefdes)leven leidde, vergelijkbaar met hedendaagse popsterren, bleven in de collectieve herinnering vooral bravere verzen leven zoals:
’t is goed in ’t eigen hert te kijken
Nog even voor het slapen gaan.
(…)’
Alice werd in 1896 geboren op de Antwerpse Grote Markt als dochter van een in Antwerpen gestrande Hollandse boekhandelaar. Op haar vijfde verkaste het grote, niet erg begoede gezin naar Mortsel. Een poosje woonden de Nahons in de Statielei 31. Omdat die woning te klein was en een zevende kind op komst, investeerde vader Nahon in een nieuwe woning op de Oudebaan 11, dichtbij de Mechelsesteenweg. Alice kon vlakbij, in Sint-Lutgardis, naar school. Het zag er naar uit dat de Nahons in Mortsel een thuis gevonden hadden. De wereldgeschiedenis besliste anders. In augustus 1914 overrompelde het Duitse leger België. Na de val van de vestingen van Namen en Luik, werd de Antwerpse fortengordel de nationale vesting, bewaakt door 70.000 ‘vestingsoldaten’. Huize Nahon lag binnen het schootsveld en viel onder de ‘erfdienstbaarheden’ van Fort 4. Samen met driehonderd andere huizen moest het in een mum van tijd worden afgebroken.
De komende jaren bleek er voor Alice geen plaats in de krappe noodbehuizing van haar gezin. Omdat ze met een borstkwaal sukkelde, zocht vader Nahon naar een uitweg voor het medisch probleem én de huisvestingkwestie. Hij vroeg aan de Antwerpse Godshuizen (OCMW) of zijn dochter in een sanatorium terecht kon. De administratie verliep er in die jaren vooral in het Frans. Door de taalverwarring ontstond het misverstand dat Alice aan ‘tuberculose pulmonaire’ zou lijden, het gevaarlijke ‘TBC’. Een zwervend bestaan in sanatoria zoals dat van Tessenderlo begon. De ontworteling en eenzaamheid schreef ze van zich af in haar kamer in het sanatorium met even toegankelijke als droevige gedichten zoals Armoe.
'k Heb zoo'n honger naar een lied
In dit huis van eenzaam wezen,
Waar 'k nog in geen blik mocht lezen,
Dat een mensch me geren ziet.
(…)’
Het beeld van de mooie en vooral treurige dichteres-maagd sloeg aan. Ze verkocht tienduizenden (!) exemplaren van haar bundels Vondelinkskens en Op zachte Vooizekens. Achter het scherm van haar imago ging het er minder ingetogen aan toe. Eenzaamheid en de doodsangst dreef de (vermeende) TBC-patiënte in tal van even korte als intense amourettes met jonge kunstenaars. Een vaste relatie leek voor de branievolle, maar vooral kwetsbare Alice niet weggelegd. Bovendien kleefde het stigma van het levensgevaarlijke TBC op haar. Ook al werd hoe langer hoe duidelijker dat er een vergissing in het spel was. Alice leed niet aan TBC, maar vermoedelijk aan een hartafwijking (die ook tot ademhalingsproblemen leidde). Een tijdlang probeerde ze haar leven in vastere banen te leiden als bibliothecaresse van Mechelen. Ook daar speelden rusteloosheid en kortademigheid haar parten. Nahons poëzie werd wranger. Haar laatste bij leven gepubliceerde bundel heette Schaduw. Daarin bezingt ze hoe de grote, duurzame liefde haar blijft ontglippen:
‘Ik heb de liefde liefgehad;
daarom wellicht heeft zij me niet bemind.
Zoo doet de mooie minnaar
met een zeer verliefde kind.’
Nadat ze als bibliothecaresse op ziekteverlof moest, keerde ze in 1929 naar Mortsel terug. Ze mocht er van kasteelheer Arthur de Groodt en diens schrijvende vrouw Juliette Adant in de kapelwoning van kasteel Cantecroy wonen, één van de oudste delen van het vaak door de geschiedenis omgewoelde complex. Veel luxe genoot de verzwakte dichteres niet. Een enkel kacheltje moest er de vochtige kamers met antieke meubeltjes verwarmen. Gelukkig kon Alice het prima vinden met de familie De Groodt en hun dochter Magda. Deze kunstminnaars ontvingen in Cantecroy binnenlandse en buitenlandse beroemdheden zoals Pol de Mont, Emmanuel de Bom of de Nobelprijswinnaar Rabindranath Tagore en de fysicus Albert Einstein.
In Mortsel maakte Alice lange wandelingen naar het Spokenhof van componist Jef van Hoof in Boechout of naar domein Missenburg van de Franstalige schrijfster Marie Gevers in Edegem (waar later de dichter Leonard Nolens een werkkamer zou huren). Ook haar tweede verblijf in Mortsel bracht Alice geen geluk. Een man met wie ze wilde huwen om eindelijk een thuis te vinden, krabbelde terug, ook al had ze hem in 1929 hartverscheurende brieven geschreven: ‘Ach doe uw armen om mijn bange ziel, om mijn lichaam dat voor u en voor u alléén altijd zuiver is gebleven spijts de vele stormen, de gevaren, de hopeloosheden waarin ik bewegen moest. Ik heb uwe liefde zozeer verdiend met jaren wachten en lijden (…) Wees niet bang van uw eigen Liezeke, Jef, m’n lieve jongen.‘
Begin 1931 werd Alice opgenomen in de Eeuwfeestkliniek voor een zware medische ingreep. Haar biograaf vermoedt dat ze tijdens haar Cantecroy-periode zwanger werd en een (illegale) abortus moest ondergaan. Na de operatie zou ze nooit meer helemaal de oude worden of naar haar kamers in Mortsel terugkeren. In 1933 stierf ze in Antwerpen, uitgeput van het leven en van de chronische kortademigheid. Na haar dood werd het gedicht Magnolia gepubliceerd, een tekst die ze in Cantecroy schreef, geïnspireerd door de prachtige kasteeltuin:
‘Dit is de tak met de bloem alleen
de andre bomen gaan al moe
en zwaar van loof naar de aarde toe (…)’
Tijdens haar korte leven bloeide Alice fel, maar vaak heel alleen.
Chris Ceustermans
Meer lezen
- Manu Van der Aa. Ik heb de liefde liefgehad – het leven van Alice Nahon. Tielt: 2008, 328 p.
- Nahons dichtbundels zoals Schaduw kun je ook digitaal lezen.
- Meer informatie over Cantecroy en de rijke geschiedenis van het kasteel: https://genootschapcantecroy.be/

